| |
| |
| |
Laatste woorden over de Elzas
De natuur en de natuurlijkheid als hoogste lof
Een hert sprong zonverlicht en bruin plotselig dwars over de bergweg, duistere dennenbossen uit en duistere dennenbossen weer in. De wereld rook in die onverwachte seconde eensklaps veel sterker naar vochtige, oeroude aarde, mos, hout en hars: en het water van de beek langs de weg rinkelde hoorbaarder over de stenen, in de schaduw.
Wij hadden, van de vlakte in dit gebergte opstijgend, eerst de rijke hooilucht der lage weiden geroken, vervolgens de fijnere en schralere geur van de bergweiden, die kruidiger zijn, en ten slotte die zware lucht der bossen. De dalen der wereld lagen ver beneden ons met vele dorpen en akkers en wijngaarden, en een langwerpig, klein meer daartussen, in de verre diepte, blauw en eeuwig als edelsteen. Ergens, hier in de hoogte, hoorden wij het geluid van een onzichtbare kudde belletjes-koeien; uit het gesteente van een rotswand lekte en sijpelde donker water.
‘Ik geloof’, zei ik tegen den wijnhandelaar, met deze zuivere geuren der natuur in de neus, en die vergezichten en het visioen van het hert in de ogen, en de bergwind proevend op mijn verhemelte, ‘dat ik er achter ben...’
| |
| |
‘Zo?’ zei hij. ‘Waar achter?’
‘Achter de wijn van vanmorgen...’ zei ik.
‘Ja’, zei hij, ‘dat was niet slecht, maar dat was ook niet zoo mooi...’
‘Dat was’, zei ik, ‘niet helemaal zuiver en natuurlijk, zoals hier...’
‘Mes compliments’, zei hij...
Wij waren die morgen al vroeg bij een vermaarden wijngaardenier geweest, in een vermaard dorp. Men had er ons weer de hele toonladder van de Elzasser wijnen in het glas laten klinken: Sylvaner, Riesling, Traminer. Maar wat het nu was? Het smaakte wel, maar de herinnering ging terug naar onze eerste kennismaking met die wijnen, onder het spitse geveldak, twee dagen geleden. Er was een verschil... Het waren dezelfde smaken, maar het was het verschil, of men iets met een dunne blikken of een goede zilveren lepel at. Ik had mijn vriend den wijnhandelaar bij deze proeverij eens aangekeken, maar hij keek beleefd en met een ondoorgrondelijk gezicht. Eerst toen het over de aankoop ging en hij in hoogst diplomatieke termen niets kocht, kreeg ik hoop, dat mijn tong niet al te verwend was geworden en niet mis had geproefd van de zeven glazen op die tafel.
Maar eerst toen wij weer buiten de deur waren en aan de dorpsbron een zwarte stier de neus in het water zagen steken, en zo langzaam en bedachtzaam drinken als dat een wijs dier in een wijnstreek past,
| |
| |
| |
| |
hoorde ik hem met een zekere weerzin in de stem binnensmonds en ontevreden mompelen en vloeken.
‘Wij moesten’, zei hij, ‘de bergen maar eens in gaan en een stukje natuur zien...’
En zo zagen wij dan de donkere Vogezen en de diepe vergezichten, en roken hooi, en bos, en bergen en steen, en vanwege het hert, dat over de weg sprong en mij de geest scherpte, begreep ik, wat ik die morgen in die wijn gemist had: de natuurlijke zuiverheid, zoals die zijn kan in de geur van een bos, een bergwei, de smaak van een wijn, een muziek, en de toon van een vers. Ze waren juist goed genoeg gemaakt, die wijnen van die morgen cm een reputatie op te houden. De zoveelste roman van een bekend romanschrijver, met de Sylvaner, de Riesling en de Traminer als bekende figuren, die men al eens eerder ontmoet heeft... De tragedie van de ‘best-seller’...
De wereld, toen wij er weer in afdaalden, eerst langs de zwervende kudde belletjeskoeien op de hoogvlakte, toen door donker bos, en eindelijk weer door liefelijker landschappen, was mij die morgen begrijpelijker geworden, en de wijn ook.
Wij aten een stukje en dronken een glas, niets bijzonders, maar zuiver als een landwijn zijn kan, en wij zochten en vonden ons laatste adres in de Elzas. Eveneens een vermaarde wijngaardenier; maar hier aten wij om zo te zeggen weer met gouden lepels; van de eerste druppel af, in het eerste glas, genoten
| |
| |
wij de zuiverheid, die er in de wijn kan zijn. Er werden ons weer zeven wijnen voorgezet. Een Riesling '46, een nog groene wijn, zo eerlijk en fris als jonge, groene bomen na een lenteregen, een Pinot '45; een Pinot '45 Meunier, waarin dus de Müller-Rebe aandeel had, die eigenlijk een rode druif is, in dit geval zo licht geperst, dat ze de wijn enkel een licht roodgouden kleur verleende, een Traminer, waarbij wij vroegen, of dit nu louter Traminer was - neen, het was een Traminer, gemengd met Riesling - en daarna een Traminer '46, die nog niet geheel en al vol van geur was, want de Traminer heeft wel een jaar nodig om zijn bloemruiker vol temaken; en ten slotte een Riesling ‘beerenauslese’ '45, en een Traminer '45. Er was in die laatste twee glazen, bij de eerlijkheid en zuiverheid, een grote voornaamheid, een aristocratie gekomen; zij waren niet alleen meer zuiver en goed, maar edel.
Wanneer het aldus met de wijn is, die beurtelings, gelijk wij die morgen en middag beleefden, boers en eerlijk, landelijk en zuiver, geurig en weelderig, versmadelijk en ook van de hoogste adel kan zijn - een gemakkelijkg handelswijn voor iedereen, en een wijn voor verfijnde geesten; een wijn voor de grove, alledaagse tong, en een wijn voor het edel verhemelte, dat de natuurlijke en zuivere smaak boven alles stelt - leert ons dat dan niet voorbeeldig veel van de mensen, en hunt soorten, op deze aarde? En voornamelijk, uit de diepst gewortelde druivenstok, het eeu- | |
| |
wig bestaansrecht van de kieskeurige en voorname geest? Zo maar, uit een glas gouden wijn, zo goed als van een Grieks marmeren beeld, of een Frans wandtapijt met bloemetjes? Enzovoorts...
In ieder geval, dat proefden wij die late middag in die zeven zuivere wijnen. Ik heb al eer gezegd, dat men bij zulke gelegenheid niet drinkt, maar proeft. En zo kwam het dan ook, dat ik zeven haast volle glazen gouden wijn voor mij zag staan, en mij afvroeg, waarom dat nu witte wijn mocht heten? Want die wijn was groengoud en blinkend bij de jonge Riesling, en elders lichtgoud in het glas, en zwaargoud, en gaaf ducatengoud, en roodgoud en van een sierlijk zwavelgeelgoud en van een speels tintelend en onwerelds goud, en van een somber en donker goud, dat men er alle schatten der aarde voor versmaden zou, zo goud. En naarmate die wijn edeler was van smaak, was de kleur van het goud geheimzinniger en edeler. Daar was niets romantisch aan: het was de liefelijke, drinkbare realiteit, de natuurlijke schakering; en met wat wij staan lieten in die glazen en van die wonderen heeft de vrouw of de keukenmeid van den wijngaardenier morellen ingemaakt, of jonge uitjes.
De realiteit zagen wij ook, kort daarna. Het was de beste wijngaard van dit gebied. Hij steeg licht en dicht van groen gebladerte tegen de steile heuvel,
| |
| |
een hoge vesting met vele muren, waarvan elke muur een akker aarde en wijn verdedigde, zoals Claudel het beschreven heeft:
En boven ons steeg het gesteente, de muren boven
Een citadel die ten hemel rees, met vele gehaven-
Met de zware wouden der eiken,
Als dwerggeboomt op de terrassen,
Als mos in de spleten der rots...,
Dit echter is de beschrijvning van een klassiek Grieks landschap: en toch, dat leek het, zo hoog, zo op de top bekroond met een donker bos, zo overal verdedigd met muren als een vesting, een sterke citadel; en de paarden, die er in ploegden, werkend als op- en neergaande kleine beesten in een eeuwige akker.
Maar vergis u niet. Deze bergvesting van de wijn verdedigt zich al eeuwen tegen de ongunst der seizoenen. Deze wingerd, waarvan wij de wijn zo dankbaar gedronken hebben, is een tweehonderd jaar oud. In de hoogte, koud van de schaduw van het bos, groeit de Sylvaner; in de middelste dreven, genadig van de zon, groeit het beste: de Riesling en de Traminer; in de laagte voor uw voeten, koud van de grond, groeit de Chasselas. Een zware regenbui, een ongenadig onweer, een wolkbreuk, kan heel deze menselijke terrassenbouw met wijnstokken en al te niet doen en van de berg af spoelen; muren, aarde,
| |
| |
wingerd en al. Zo was dat in '31, het laatst, toen het van de berg af is geregend als in een zondvloed; daarna heeft men er, mand voor mand en steen voor steen, de aarde, de druivenstokken en de muren weer moeten herstellen.
Maar het is een van de allerbeste akkers van dit gebied, dat hebben wij deze middag geproefd en daarom heeft men deze hangende tuinen van de Elzas hersteld, de Sylvaner boven, de Riesling in het midden, de Chasselas beneden, en daarom ziet men er weer een paard in ploegen, van beneden uit de diepte gezien niet groter dan een kever, een werkzaam beest. En elders, achter dat paard, een mens, die aan het snoeien en snijden is, in de wijngaard.
En de kleur van deze stenen muren, die de aarde bevestigen voor de wijnstok, is als die van de steen van de kathedraal van Straatsburg: een donkere en lichte aardse kleur: de kleur van de kerken en de wijnakkers van de Elzas; het verlangen naar de hemel en het verlangen naar de gaven der goede aarde hebben hier een zelfde kleur, ze zijn uit dezelfde grond gegroeid.
|
|