teit, en dat gaat zelden of nooit samen... Er is thans minder en beter wijn.
Aan tafel dronken wij een fles Zotzenberger, een fles, die dus terloops bewees, dat er ook Elzasser wijnen naar plaatsnamen heten. Het was onmiskenbaar een Riesling, geen Sylvaner, geen Traminer. Een Riesling. Zoveel wijzer was de tong dan deze dag alweer geworden.
‘Maar’, zei ik, ‘ik proef er boven alles de Riesling Reserve '45 nòg doorheen.’
‘Ja, maar!’ zei de bevriende wijnhandelaar. ‘Die Traminers... U, mijnheer, drinkt wijn naar uw persoonlijke voorkeur, naar wat u het best mondt. U is geen zuiver criticus. U moet een wijn beoordelen als wijn, mijnheer, en niet naar uw smaak. Wat bloemrijkheid betreft, is er niet veel weelderigers ter wereld dan een Gewürz-Traminer. Dat moet u toegeven, mijnheer. Een volmaakte wijn, in zijn soort...’
‘U, mijnheer’, zei ik, ‘drinkt wijn als een wijnhandelaar, als een academicus, als een literatuurhistoricus, als een geleerde. Ik daarentegen ben maar een wijndrinker, een broodeter, een romanlezer, ik eet en drink en lees voor mijn pleizier. En zouden wij nog niet een fles Zotzenberger bestellen?’
‘Dat is inderdaad wel beter’, zei hij. ‘Bij de ham!!! Dat is hartiger. Maar dan wellicht een Traminer, bij de perziken.’
En zo bleven wij die avond onze posities verdedi-