Verzamelde gedichten(1970)–J.W.F. Werumeus Buning– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 328] [p. 328] Nachten 1 Van de storm Er is een nacht waarin geen mens kan slapen: Nacht, dat het takken regent in het woud, Nacht dat men niets en niets meer overhoudt, Nacht dat het lichaam roept de geest te wapen, Nacht dat het water staat ten top der dijken, Nacht dat de zee de landen over slaat, Nacht dat het leed het hart te boven gaat, Nacht dat men zwemmen moet of moet bezwijken, Nacht, dat een ster gelijk een nachtlicht is, Voor een klein kind in diepe duisternis, Als voor de vissers Scheveninger haven; Er is een nacht van storm, dat men de Heer Vreest, roept en bidt, in het gezicht der haven, En dit is dan de nacht der wederkeer. [pagina 329] [p. 329] 2 Van de vrede Er is een nacht zo stil dat men de bloemen Half slapende de naam van God hoort noemen, Er is een nacht dat men de lenteregen Hoort ruisen in het gras van vrede en zegen. Er is een nacht dat woeste nachtegaal Geen einde vindt aan het verliefd verhaal, Er is een nacht dat hij het niet wíl vinden, Dit is de goede nacht, de welgezinde. Dit is de nacht dat men het gras hoort groeien En sluimerend rust van al 's werelds bemoeien: Dit is de nacht, dat plotseling de wind Opsteekt en loeit, en voor de ramen staat, Vermomd, met eeuwig ónzichtbaar gelaat, Hij die u vraagt of gij hem wel bemint? [pagina 330] [p. 330] 3 Van den goeden nacht Er is een nacht, verzadigd van het feest Dat men op aarde zalig is geweest En slaapt in dankbare arm van zijn vriendin Zoals alleen de minnaars slapen in Die liefdes werk volmaakt hebben volbracht, Geen angst gekend voor de afgrond van den nacht, Geen vrees gekend voor enig goed of kwaad, Geen grens gekend van aarde en hemels staat; Dan waakt een man, als wekte men hem, op Steekt de hand uit en voelt een harteklop Als voelde hij onder zijde en satijn Wekker die klopt; en ziet bij maneschijn De eeuwig menselijke vraag verlicht: Wie zijt gij, vreemdeling, mijn lief gezicht? Vorige Volgende