Verzamelde gedichten(1970)–J.W.F. Werumeus Buning– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 256] [p. 256] Federico García Lorca: De ontrouwe getrouwde La casada infiel Ik nam haar mee naar de rivier In de mening het was een meisje, Maar zij wist al meer van een man. Dit ging zo in den Sint-Jansnacht En alsof het zo was beschikt, Gingen alle lantarens uit En de krekels vingen vlam. In den donkersten hoek gekomen, Greep ik haar slapende borsten, En zij sprongen mij plotseling open Als de toppen van hyacint. De stijfsel van haar harde rokken Was een gekraak in mijn oren Alsof er een stuk zware zijde Stukverscheurd werd met tien messen. Zonder zilverlicht op de blaren Waren bomen groter geworden En een horizon van honden Blafte mijlen langs de rivier. Achter de braam bessenstruiken, De biezen en hagedoorns, Onder den bos van haar haren Groef ik een gat in den grond. Toen deed ik mijn zwarte das af. Zij deed haar donkere jak uit. Ik den riem met de revolver En zij haar vier witte lijfjes. Geen bloemblad en geen schelpglans Bestaat er, zo glad als haar huid, Geen glas is in het maanlicht Glimpender dan deze glans. [pagina 257] [p. 257] Haar dijen ontglipten mijn hand Als snelle vissen die schrikken, Half was het gloeiende hitte, En half was het steenkoud vlees. In dezen nacht reed ik voort Op den besten van alle wegen, Op een veulen van perlemoer Zonder stijgbeugel en teugel. Als man zijnde zwijg ik liever Over wat zij tegen mij zei. Veel ervaring heeft mij geleerd Liever bezadigd te blijven. Klevend van zand en zoenen Nam ik haar van de rivier mee. Daar zag men met den wind strijden De scherpgebladerde lelies. Ik deed als de man die ik ben, Als een geboren zigeuner. Ik gaf haar een naaimand cadeau, Groot, gevoerd met strokleurig satijn, Maar ik werd niet op haar verliefd Omdat zij, die wist wat een man is, Tegen mij zei, ze was nog een meisje, Toen ik haar mee naar de rivier nam. Vorige Volgende