Verzamelde gedichten(1970)–J.W.F. Werumeus Buning– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 251] [p. 251] Dagelijks brood III Vertalingen [pagina 253] [p. 253] Ballade van den groenen papegaai May Colvin Er was een mooi meisje in Engeland, May Colvin was haar naam. Een valse man vree om haar hand, Zij was een rijk erfgenaam. Hij liep haar thuis en buiten na, Hij praatte bij zon en maan, Totdat ze eindelijk tegen hem zei Dat zij met hem mee zou gaan. Neem dan je vaders rijkdom mee En je moeders gebloemde zij, Dan rijden wij naar Schotland En in Schotland trouwen wij. Zij ging naar haar vaders geldkist, Waar al zijn schat in lag; Zij nam het goud, en het zilver niet En niemand die het zag. Zij ging naar haar vaders stallen, Waar hij al zijn paarden had staan; Zij nam het beste van de twee En het ander liet zij staan. Hij reed te paard en zij reed te paard, Een zomerdag lang reden zij, Toen kwamen zij aan een breed water, Een eenzame baai van de zee. Kom van dat paard af, zei Heer Jan, Hier zal je bruidsbed zijn, [pagina 254] [p. 254] Hier zijn zeven meisje verdronken door mij En jij zult de achtste zijn. Doe je moeders gebloemde zij maar af En leg ze op een steen; Die is veel te kostelijk voor je graf, Zout water rot meteen. O, draai je dan even om, Jan, En kijk mij zolang niet aan, Het past een man van eer toch niet, Een meisje naakt te zien staan. Hij draaide zich zo dadelijk om En keek niet wat zij dee, Zij sloeg haar armen om hem heen En smeet hem in de zee. O, reik mij een hand, May Colvin, Of ik zal verdrinken gaan; Ik breng je thuis voor je vaders poort, Ik zal je vrij laten gaan. O, ik ben al vrij genoeg, Jan, En ik zal nog veel vrijer zijn; Als jij zeven meisjes verdronken hebt Zal ik de achtste niet zijn. En blijf jij maar liggen waar je ligt, Want daar lig je net goed, zei zij; Je ligt in een bed dat niet kouder is Dan het bed dat je koos voor mij. Zij zat op haar vaders beste paard En reed zo snel zij kon; [pagina 255] [p. 255] En zij kwam thuis voor haar vaders poort Nog juist eer de dag begon. Toen praatte haar groene papegaai: May Colvin, waar was jij? En waar is de man die gisteren Zo dicht zat aan je zij? O, hou je bek, groene papegaai En vertel niets van mij. En ik geef je een kooi van gesneden ivoor, Op een kleed van witte zij. Daar is haar vader van opgestaan, Die daarnaast in de kamer sliep; Wat scheelt er aan, groene papegaai, Dat je mij zo vroeg wakker riep? Er keek een kat door het raam, heer En ik dacht die kat moest mij; Toen riep ik om May Colvin Om die kat weg te jagen van mij. Vorige Volgende