Verzamelde gedichten(1970)–J.W.F. Werumeus Buning– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 242] [p. 242] Strofen Als een princes ten huwelijk rijdt, Wat wonder valt er meer te stichten, 't Is in het donkerst van den tijd En 't schittert overal van lichten, Een bruidspaar wisselt gouden ringen, En zie: het winterse seizoen Bloeit van de sneeuwwitte seringen En staat van huis tot huis in 't groen. Maar of al 't licht van Holland brandt, 't Is licht van kaarsen die gaan roken; Er is een hoger licht ontstoken, Van vuur, geschapen door Gods hand. De ster, waar in een donkeren nacht Lumey zijn stuurman koers op zette, Die zonder op gevaar te letten, Den Briel in 's Prinsen handen bracht; De ster, die 't ebbenhouten kruis Dat Egmond en dat Hoorne kusten, Verlicht heeft, en hen voerde thuis Naar de' overwal van alle kusten; De ster, waarbij men eens in Leiden Heeft uitgezien en afgewacht Totdat de prins hen kwam bevrijden, Zij staat boven dit huis, vannacht. Bij die ster is de trouw bewezen, Die nu spreekt uit het licht en 't groen, Dit is een eeuwiger seizoen, Dat voor geen winter hoeft te vrezen. Van dien glans kunnen wij slechts schijn En weerschijn in het land ontsteken, [pagina 243] [p. 243] Het diepst wat in een hart kan zijn Is 't moeilijkste om uit te spreken. Zo zij dit feest, een korte vlam, Maar aan een dieper vuur ontstoken Het gaat voorbij, de kaarsen roken, Het vuur is groter dan de vlam. Princes, indien wij niet geloofden Dat God de goede vorsten stelt Gelijk de ster boven het veld Die ons den grootsten vorst beloofde, Dan hadden woorden weinig zin, Maar uw geslacht deed ons geloven, Het schiep dit land vanaf 't begin En stelde ons deze ster te boven. Wil zo, bij al het licht van 't land Eén ding geloven in vertrouwen, De ringen aan uw beider hand, Daar gaat gij God en 't volk mee trouwen. Vorige Volgende