Verzamelde gedichten(1970)–J.W.F. Werumeus Buning– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 181] [p. 181] Ballade van het berouw Ik heb zo menigmaal berouw Versmoord, en 't maar op een akkoord Gegooid met God en d' erven. Al wist ik nochtans even wel Dat men met zulk een kinderspel Niet klaar is om te sterven. Zo leerde ik goed: wie dit versmoort, Het woekert dieper in hem voort. Het brandt hem in zijns harten grond Als zout brandt in een wond. Het kwaad straft met zijn eigen staat, Daarvan is geen genezen Dan enkel dit wrang bitter kruid Berouw, dat drijft het ons weer uit En doet het ons meer vrezen. Zijn zonde heeft een iedereen En ieder doet zijn kwaad. Maar wie berouwen buiten sluit Het brandt hem in zijns harten grond Als zout brandt in een wond. Of men zich zelven nog zo schaadt Dat is het ergste niet. Maar als men aan een ander ziet Hoe hem ons kwaad brengt tot verdriet, Dan kent men eerst het kwaad. Dat men het liefste wat men heeft Besmet, en van zijn ziekte geeft, Die men verbergt en haat, Dat brandt tot in des harten grond Als zout brandt in een wond. [pagina 182] [p. 182] Gij, die de wereld levend houdt Met bitter kruid en brandend zout Ge ontslaat ons niet van zonden, Maar leert ons met den smaak van 't kwaad Waaruit het goed berouw bestaat; Dit hebben wij gevonden: Men leert eerst uit berouw dat leeft Wat of Gij aan de wereld geeft, Die kent haar kwaad in 's harten grond Als zout brandt in een wond. Vorige Volgende