| |
| |
| |
Mária Lécina
Een lied in honderd verzen met een zangwijs
| |
| |
Mária Lécina
Mária Lécina loopt te zwieren
in groene zijde en zwart satijn
met vogels en rozen en anjelieren,
in een doek zo wit als de maneschijn
Mária Lécina loopt te pralen
met zeven snoeren bloedkoraal
die kan Mária Lécina betalen,
haar mond is rood als een bloedkoraal
Mária Lécina heeft een waaier
daar staan al de sterren ter wereld op
Geen sterveling komt er voorbij dien waaier
of de zon en de maan gaan voor hem op
Mária Lécina heeft lichte ogen
daar staan groene stortzeeën in,
dat diepe water is betoverd
daar schijnt de hel en de hemel in
Mária Lécina draagt tussen haar borsten
een zilver kruis met een diamant
En er is geen kruis dat zo wordt gedragen
langs den helen Spaansen waterkant
Er liep een zeeman langs de kade,
die zeeman raakte van de wijs
| |
| |
's Nachts stond hij nog in de groene stortzeeën
en 's ochtends zag hij het paradijs
's Nachts hoorde hij de boeien brullen
in den mist voor Terrafugeia
En 's morgens vroeg liep hij onder de palmen
Mária Lécina was te kopen
voor twintig zilveren peseta,
maar zij sloot een zeeman haar kamer open
voor een lied op Mária Lécina
Zij zei ze was nog maar achttien jaren
en zij heette Mária Pepita
Maar zij kon haar eer niet lang bewaren,
Mária vroeg hem of hij wou slapen
voor twintig zilveren peseta?
- Ik zal twintig peset aan de armen geven
maar geen cent aan Mária Lécina
- Mária Lécina geef ik geen aalmoes
en het is te veel voor Pepita
- E! - zei toen Mária Pepita Lécina
- betaal dan te veel voor Pepita!
- Te veel voor niets en te weinig voor alles...
| |
| |
- E! - hij zegt voor niets! - zei Pepita
- Je zal me eerst morgen vroeg betalen,
als het niets is, niets! - zei Pepita
- Mijn hart wil niets of mijn hart wil alles
En wat een hart wil kan geen goud betalen
- Dat is waar - zei Mária Lécina
- Daarom wil ik niet met zilver betalen
Mijn hart wil Mária Lécina
- Je mag mij met je hart betalen
Wat betaalt je hart? - zei Mária
- Een koning kan met goud betalen,
met zilver betalen kan iedereen.
Ik zal je met een nieuw lied betalen,
Dat kan een zeeman maar alleen
Toen keek Mária hem in zijn ogen
en zij had geen glimlach meer om haar mond
- Hoe zal het lied zijn op mijn ogen?
Zeg eerst hoe of het lied begint
- De zon schijnt in de groene stortzeeën
Maar liever wil ik de maan zien schijnen
in de groene ogen van Mária
| |
| |
Toen gaf zij hem haar beide handen
Een zilver kruis schittert van een zucht
- Hoe zal het lied zijn op mijn handen?
Een diamant schittert snel en licht.
- Aan haar vingers blinken kleine hemels,
in iedere hemel een witte maan
Maar liever zie ik aan twee kleine voeten
tien witte manen ondergaan.
- Zeg nu wat je ziet met je ogen gesloten
- Zeg wat je ziet als je mij niet zien zult,
want zo is het weldra - zei Mária
- De wilde Spaanse rozen bloeien
ik zie vijf malen een roden knop
Twee lichte bloeien aan Mária's oren
twee donkere knoppen staan rechtop
Mária Lécina, voor vijf rozen
geef ik een lied op Mária
- Het is goed, ik zal je vijf rozen geven
- Maar je zal mij een maaltijd met wijn betalen
voor de roos in mijn haar - zei Pepita
- En de armen kan ik zelf betalen
al ben ik niet rijk - zei Mária
| |
| |
- Een vrouw gaat snel haar hart vergeten
in Cádiz, Huelva en Granada
Maar van mijn schoonheid mag ieder weten
Voel, hier klopt mijn hart nog - zei Mária
- Mária Lécina kan niet lezen,
dan haar naam, die is Mária Lécina
En daarom moet het een nieuw lied wezen,
met mijn naam als refrein - zei Mária
- En het moet in gedrukte letters wezen
en er moeten honderd coupletten zijn
En het moet in eerbare woorden wezen
en het moet tweestemmig te zingen zijn
- Er mag van geen vrouw in staan te lezen
En er mogen geen kleuren en geuren in wezen
dan je aan mij zult vinden - zei Pepita
- Er zal van geen andere vrouw staan te lezen
En het zal groen en donkerrood wezen
en vuur en zwart, als Mária
- Het zal groen en blauw als de Spaanse zee wezen,
goud als een nacht van Valencia
Het zal zwart en wit als de zeezwaluw wezen
en grauw als de rotsen van Negreiga
| |
| |
- Het zal geuren als de bloemen van Spanje
rozen, anjelieren en reseda,
Als de hete tijm en het wilde oranje
rotsbloemetje bij Valencia
Mária Lécina stak haar lippen
in den roden wijn van Valencia
Hij dronk den wijn van Mária's lippen
- Het lied is begonnen - zei Pepita
Zij hebben samen den wijn gedronken,
toen zei Mária Pepita Lécina
- Wie geeft wat hij heeft, heeft Gods gave geschonken -
en zij gaf hem Mária Lécina
De bergen zijn heet bij Cartagena
en de dalen zacht bij Ayora
Maar heter en zachter dan bergen en dalen
Honderd klokken van Londen doen Londen bonzen
en vier kathedralen Genua
Maar geen brons kan zo in het donker bonzen
als het hart van Mária Lécina
Toen sloeg zij voor hem haar witte doek open
- God weet hoe ik mij ga verkopen!
| |
| |
God zij mij genadig - zei Mária
Toen de zeeman haar zo Gods naam hoorde spreken
Voer hem de doodskou in zijn keel
Hij had nog nooit Gods naam horen spreken
als op dien dag in dat bordeel
En toen Mária den zeeman aanzag
Voer haar de doodskou in haar keel
Want zij had nog nooit haar hart voelen kloppen
als op dien dag in dat bordeel
Toen sloeg zij haar witte bedsprei open
- Wees mijn gast - zei Mária Lécina
En zij haakte haar zwart satijn keurslijf open
- Eet het hart uit mijn lichaam - zei Pepita
De witte zeehavik stort in zee neer
uit de witte wolken voor Corsica,
Zo als de witte zeehavik in zee stort
De zwarte zeezwaluw scheert de zeeën
in de stille baai van Averia
Zo zacht als de zwarte zeezwaluw de zee scheert
En toen hij weer naakt lag, en zij lag naast hem
| |
| |
- God zegen je zoals je moeder je maakte
God zij gezegend - zei Mária
En toen zij weer naakt lag en hij lag naast haar
zei hij tegen Mária Lécina
- God zegen je van je hoofd tot je voeten
God zegen je, Mária Lécina
Zo scheen de zon zijn vele uren
Toen steeg de maan boven witte muren
- Laat het lied nog duren - zei Mária
Zo scheen de maan haar vele uren
Toen daalde de maan achter witte muren
- Laat het lied nog duren - zei Mária
Maar toen in de ogen van Mária
het eerste licht van den morgen scheen,
toen sloot Mária Lécina haar ogen
en zij sloeg haar armen om hem heen.
Zij rees van hem op als een glanzend boegbeeld
het zweet stond haar op iedere borst
Toen vroeg hij Mária Pepita Lécina
of zij haar ogen niet openen dorst?
Zij boog weg van zijn borst als een glanzend boegbeeld
| |
| |
- Ik ben bang voor liefde - zei Pepita
Ga weg van mij - zei Mária
Nooit heeft een boegbeeld de zee verlaten
tenzij de eeuwigheid, tenzij de dood
En zomin liet hij Mária Lécina.
Zij was steenkoud als van den dood.
Zij stortte neder in zijn armen
Het kruis sloeg tussen hun beider borst
Het sloeg met hen neer in een donkere stortzee
Geen die den ander aanzien dorst
Menig boegbeeld heb ik wit schuim zien ploegen
in Noordzee en blauwe Adria
God heeft mij de eeuwigheid doen klieven
Aan de borsten van Mária Lécina
En zo hebben zij veel gesproken
gelijk een man spreekt met een vrouw
Tot de tranen stonden in Pepita's ogen
en de venstersteen blonk van morgendauw
De zeeman keek haar in haar ogen
- Zijn dat tranen, Mária Lécina?
Mária Lécina heeft niet gelogen
- Zo eindigt het lied - zei Mária
| |
| |
De vissers slapen in zwarte sloepen
in het duister op zee voor Catania
Mária kwam op zijn borst liggen slapen.
Zij sliepen tot laat in den morgen
toen was het helle zonneschijn
En de rijkste man en vrouw van Spanje
lagen achter een wit katoen bedgordijn
Toen schonk Mária hem helder waswater
en zij waste ook Mária Pepita
- Twee mensen die gelukkig slapen
die ruiken als bloemen - zei Pepita
In haar doek met vogels en anjelieren
knielde Mária voor haar klein zilver kruis
En zij bad dat God hem op zee mocht sparen,
zij bad voor zijn veilige reis naar huis
- Wanneer ik niet liefheb wil ik sterven
- Wanneer ik liefheb vrees ik te sterven
¿Porqué, Mária? - zong Pepita
Toen floot de stoomfluit in de haven
- E! - zei Mária Pepita Lécina
En de zeeman kon alleen maar zeggen
| |
| |
- Wanneer ik den sleutel had van het daglicht
en de sleutels van de eeuwigheid,
Dan lag je gezicht nog naast mij in het donker
en daar lag het voor alle eeuwigheid
- Maar de sleutel van mijn deur is versleten
die past alleen nog op de hel
Zet dat in je lied, ieder mag het weten
't Is een lied van een hoer - zei zij - Vaarwel.
Hij had afscheid genomen in Buenos Aires
en vaarwel gezegd in Villajoyosa
Maar nooit heeft hij een woord zo zacht gesproken
De stenen zijn hard op een heten morgen
in Cádiz, Huelva en Granada
Hij zag een klein kind, dat liep zonder zorgen
Nabij de haven is een bron water
daar put men koud, op de hete ka
Daar dronk hij diep het ijskoud water,
Er liep een zeeman langs de kade
's Nachts was hij in het paradijs
En 's morgens liep hij de trap van de hel af
| |
| |
en hij lag in zijn kooi als in het graf.
En 's nachts ter wacht trok de zwaluw over
van noord naar zuid, over Ibiza
Een lichte wolk over kaap Aguila
een donkere wolk boven Afrika
De bergen zijn heet bij Cartagena
en de dalen zacht bij Ayora
Maar heter en zachter dan bergen en dalen
voor twintig zilveren peseta
In Madrid, Barcelona, Ceuta, Sevilla
in Cádiz, Huelva en Granada
Hij stond het lied in den donker te zingen
op de brug op de ree voor Valencia
En de stuurman wou weten of dat een nieuw lied was
Het werd gedrukt voor een zilveren gulden
Hij pakte het in een zwart zeildoek pak
Hij bond het dicht met fijn zeilgaren
En hij lakte het met rood zegellak
Hij schreef er een moeilijke Spaanse brief bij
| |
| |
Dat dit het lied was met de honderd refreinen
Maar toen hij Mária's naam had geschreven
Voer hem de doodskou in zijn keel
Want hij was den naam van de haven vergeten
en den naam van de straat en het bordeel
De zeeman stond over de reling te kijken
Een maat op de ka, die sprak hem aan
Die heeft hem de allerbeste groeten
Mária Pepita was te kopen
voor twintig peseta, voor iedereen
Voor hem alleen ging haar kamer open
voor een lied, voor hém alleen
Toen heeft die zeeman een brief geschreven
daarin zat twintig peseta
Daarop stond te lezen: Mária Lécina
Hoer te Cádiz, Madrid, of Valencia.
Een rijk heer kan met goud betalen
met zilver betalen kan iedereen
Maar Mária Lécina zo betalen
met een doodsteek, dat kan er maar een
| |
| |
Shanghai, Semarang, Stockholm, Nagasaki
Curaçao, San José, Acajuicilla
Overal gaat er een kamer open
voor twintig zilveren peseta
Op een nacht dat de zeeman aan Spanje voorbijvoer
klopte hij aan de kapiteinskajuit
En de deur sprong open, maar er was niemand
dan de dood, die keek een patrijspoort uit
En achter den dood was het helder groen water
Zo licht als de ogen van Mária
De dood stond daar om uit te rusten
want hij kwam van Mária Lécina
Wie in de hel zijn hart heeft verloren
Die kijkt de dood niet eens meer na
Die is eeuwig verdoemd een lied te horen:
Er staat een wit bed in iedere kamer
daar slaapt men zo diep als in den dood
Maar het geeft niet met wie men ook mag slapen
het is nooit voorgoed, het is nooit de dood
En toen de zeeman langs Spanje terugvoer
vroeg hij naar Mária Lécina,
en niemand wist meer waar Pepita woonde
te Cádiz, Madrid, of Valencia.
| |
| |
Maar er was een witte doek aan komen drijven
op de rotsen voor Valencia
En men had den witten zeehavik zien kijven
op de golven voor Villajoyosa
In alle havens hoorde hij zingen
En de zwarte zeezwaluwen scheerden de zeeën
van Finisterre tot Negreiga
In iedere kamer hangt een spiegel
wanneer men zich te wassen staat
Men ziet daarin een gezicht, en daarachter
den dood die op iets te wachten staat
Maar er zong een engel aan Gods voeten
Hoog boven de rotsen van Corsica:
God zal den zeeman wel vergeven
want God vergaf Mária Lécina
Ja, God zal den zeeman wel vergeven
Gelijk hij het Lécina vergaf.
Want Petrus zelf, staat er geschreven
verloochende hem op zijn gang naar het graf
Er is geen vrede in een mensenleven,
Niet in Cádiz, Madrid, of Valencia,
wanneer hij niet afrekent met zijn leven
| |
| |
En eens dat zij voor Averia lagen
op een zondagmorgen bij bladstil weer
Stond hij in een spiegelglad water te staren,
zijn eigen ogen zagen hem weer
Toen hij zich zag staan in dat helder water
- daar staat het water duizend vaam -
Zag hij achter zich in dat helder water
een blinkenden witten hemel staan
En toen hij daar zo stond te staren
in den diepen hemel onder zee,
Kwam het water hem in zijn ogen schieten
en daarvan rimpelde de zee
En eensklaps scheen in dat spiegelglad water
diep onder zee voor Averia
Een schip door de witte wolken te varen
met als boegbeeld Mária Lécina.
En toen hij opkeek naar den hemel
zag hij hoog boven Averia
Een schip door de witte wolken varen
met als boegbeeld Mária Lécina
Geen mens kan in den hemel reiken
Hij keek over het leeg water uit
| |
| |
De kapitein was aan wal gevaren
De staatstietrap, die hing nog uit
Hij ging de staatsietrap naar beneden
De treden liepen tot onder zee
De wolken spiegelden in het stil water
Hij liep langzaam door tot onder zee
Hij gleed langzaam tussen de witte wolken,
daar scheen een lichte stroom te staan
Als 's nachts een visserssloep van Catania
zo voelde hij die diepe deining gaan
In die diepe deining haalde hij adem
In de wolken diep onder Averia
Daar staat het water wel duizend vadem,
En toen de staatsietrap weer vrij was
kwam de dood uit de kapiteinskajuit
Hij liep de trap van de brug naar beneden
daar hing de staatsietrap nog uit
Hij liep langzaam de staatsietrap naar beneden
en keek over het leeg water uit
Hij zag den hemel staan in het water
Toen keek hij naar den hemel uit
Hij zag een witte zeehavik storten
| |
| |
Uit duizend vaam lucht in duizend vaam zee
De hemel spiegelde in het water
Een witte zeehavik steeg op in zee
Een witte zeehavik stort in het water
Het water stort boven den dood omhoog
Een witte zeehavik stort in het water,
Twee witte zeehaviken storten omhoog.
Toen keek de dood naar den lichten hemel
En hij rustte op die staatsietrap uit.
De zwarte zeezwaluw scheerde de zeeën
Hij keek over het leeg water uit.
|
|