Verzamelde gedichten(1970)–J.W.F. Werumeus Buning– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 121] [p. 121] Et in terra [pagina 123] [p. 123] Afscheid bij een graf Epiloog ‘In memoriam’ De groene duistere klimop Fonkelt rondom den valen steen, Een regen viel, een regen ging, Er bleef een enkele waterdrop Bevend verlicht, als hing er een Betovering rondom dien steen. Zo duister, glinsterend verlicht Groeide de wereld om mij heen, Haast was ik voor den dood gezwicht; Een regen viel, een regen ging; Voorbij ging die betovering Vergaan was die herinnering. Vanwaar, dat deze traan dan beeft Waaraan het hart geen deel meer heeft; Als kwam ik in een droom te staan Na alles wat mij leven gaf, Zo zag ik dit vergeten graf Duister en groen weer voor mij staan. Het was een lang verloren jeugd Die mij hier wachtte en tot mij kwam En mij mijn beide handen nam En aanzag, wijl een zachte vreugd In mij was, dat hij weder kwam, Die welbekende, die zich niet Met ander leven kon verstaan, Die ik hier eenmaal achterliet, [pagina 124] [p. 124] Tot wie ik weder kwam gegaan En vond hem anders niet, getrouw Tot in den dood om deze vrouw. Dat oud verdriet kwam weer tot mij, Maar als een vreemde werd het mij. Mensen en sterren gaan voorbij, Ook wij zijn maar een instrument Dat telkens andere wijzen kent, Het lied zoals het mij nu klinkt Is of het van Gods vreugde zingt. En deze tranen langs mijn wang Zijn als vanouds, maar niet meer bang, Zij kwamen mij, en zie, zij gaan, Voorbij, als sterren gaan en maan. Een regen viel, een regen ging, Er rest een stille fonkeling, Maar in het licht dat groeien ging Van hier, werd de herinnering Een schim, een schaduw achter mij. En met dat ik die woorden zei Weken de schaduwen van mij. Ik stond alleen, een vale steen, Een groene fonkelende klimop, Stak in den kouden avond op. Gods licht is altijd overal, Ik weet dat het nooit einden zal; En ik weet hoe ik na die jeugd In tranen fonkelende vreugd Geleerd heb uit het duister leed; Het is niet dat ik het vergeet: Dit is haar graf, een vale steen, Gods regen fonkelt daaromheen. Eens zal de regen ook zo dalen [pagina 125] [p. 125] Op mij; maar thans mag ik niet dwalen, Wegen op aarde zijn zovele, Maar één weg moeten allen delen. De doden wonen bij de doden De levenden bij levenden, Maar toch met eendere geboden En in eenzelfde eeuwig licht; Gods vreugde is onze eerste plicht, Een zwarte taak, een heilig licht, De arbeid van de levenden. Wie voor zijn droefenissen zwicht Die heeft Gods louter licht vergeten; Dit is het enigst dat wij weten: Gods vreugde is onze eerste plicht, Een fonkelende druppel licht. Vorige Volgende