Verzamelde gedichten(1970)–J.W.F. Werumeus Buning– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 96] [p. 96] Kerstnacht Heldere decemberdag, waarop een zwerverskind, Gods eersteling, in stillen stal te slapen lag, door herders zeer bemind, Maria's lieveling. Een ster, die heden brandt, voerde uit een rijker land drie koningen allengs naar Bethlehem; daar hoorden zij de zachte stemmen der engelen in 't besneeuwde veld, daar zagen zij den stal aan staan en fonkelen, als er was voorspeld, het licht, dat hen was voorgegaan. Daar lag in moeders schoot, op 't enigst helder linnen, 's werelds en Gods kleinood, een nieuw beginnen. Daar steeg de adem van de koe recht naar de donkere balken toe, als damp van wierook en van mirre, er was geen andere op dit uur; daar knielde een herder bij het vuur en blies en liet de vonken vliegen, men hoorde een moede stem, teer als de duiven kirren, zacht zingend om het kind te wiegen. Men hoorde ook, in den strengen nacht, de wilde ganzen schreeuwend trekken en van zeer ver, als ging het henentrekken, een ijl en zwevend koorgezang, een ruisen in den nacht. [pagina 97] [p. 97] Het kind sloeg zijne ogen op, de koe boog haren zwarten kop, de moeder zag het kind. Toen werd de hemel stil, en deze kleine mond glimlachte in Gods wil. Vorige Volgende