| |
| |
| |
Het kleine paradijs
Een engel die aan 't venster stond
- enkel een ster scheen daar te staan -
zong langzaam, met een heldere stem
voordat hij verder wilde gaan:
Gezegend zijn uw beider namen
nu gij uw leven hier te zamen
naakt en tevreden legt te rusten
in veilige armen, waar de lusten
verdwenen voor een dieper lust,
een vrede, aarzelend verschenen
uit dezen rijkdom van verenen
die grenzeloze vriendschap is.
Zo liggen half in duisternis
de bruine herten nog verenigd
eenparig, in het kalme woud,
en zij vergeten hunne vrezen
in 't eendre zalige genezen
aan schaduw en beschenen hout.
Ik dwaalde en ik zag u slapen
te zamen, en in dezen nacht,
van ver verlicht, ben ik bedacht
al deze slanke witte pracht,
dit helder glanzen van Gods dieren,
als een geheim, een heilig feest,
met stille stem en blik te vieren
in liefde, en in dezen vrede
al wat ik immer heb beleden
te zegenen, dat uw hart geneest.
De duisternis van deze wereld
werd lichter van uw zalig zijn,
tussen de bloemen en den wijn,
| |
| |
tussen de rankheid van de glazen,
dit goddelijk en stil verbazen
van samen naakt en schoon te zijn.
Te weten, dat het niet kan duren,
dat, als de kaarsvlam met de uren,
de glans van dezen nacht verdwijnt;
dat elk verlangen dreigt te brengen
het andere, heilige verzengen
waarmee de hemel u bedreigt...
'k Zie in uw schaduwen de ziel,
die gij nog slechts ten halve ziet,
staande en luisterend naar mijn lied,
en uit den staat dien zij verviel
zal zij opnieuw haar afscheid kiezen
wijl zij toch alles moet verliezen
van dezen nacht, dit avondmaal,
dat telt niet meer dan van den nachtegaal
één lied, een enkele melodie
voor wie de dieper harmonie
der eerstgeboren Godsmuziek
tot oorsprong had, een hunkering,
het eerste trillen van een wiek
in deze nieuwe schemering.
En toch, zolang gij dit niet kende,
zie ik uw glans, de ouds bekende
welving der leden, recht gestrekt,
gestrengeld en te zaam gelegen,
de slanke armen, 't afgewende
gelaat, het donkere brede haar,
de zware stille vlechten waar
bevriende handen over streelden,
de liefelijkheid van deze weelde,
de huivering van dit gebaar,
en al de schaduwen waar speelde
de nederige vlam, het licht
| |
| |
dat langs dit slapende gezicht
met hare schijnsels kwam te zweven
en het diep raadsel van het leven
doet glanzen waar 't verborgen ligt.
Het edele lichaam, de geheime,
de donkere schuilplaats van de ziel,
zie ik verlicht, zie ik verheven
tot allen glans waaruit het viel;
ik zie, hoe zonder haast en vrezen
gij als de engelen moogt wezen
binnen dit kleine Paradijs;
ik zie al op de donkere wangen
de wimpers met een eerst verlangen
en bevende terneergeslagen,
de lange wimpers, de beminde,
snel opgeslagen in verbazen,
en dichtgedaan in zaligheid,
dat deze vriendschap is te vinden
en liefde gene schade lijdt.
Ik kan 't onrustig hart wel horen
dat bonzende in dit bekoren
weer angst heeft dat het hierna mist
wat het al vaker heeft verloren
aan diepere liefde, en schuw en teder
zich van de waarheid vergewist
in de andere ogen en het liefst
zou slapen, nu, voorgoed en teder
en eeuwig, en om nimmer weder
te ontwaken, wijl dit allerliefst
lenigend sluimeren als een vrede
een hemels zijn is, als een droom
van altijd stil bemind te wezen,
zonder te spreken, zonder vrezen,
zonder bewegen noch begeren,
zonder het andere verteren
| |
| |
dier vlam, die nu in stilte brandt,
de ziel, dat licht in Godes hand.
Here, geef dezen die u vrezen
een langen nacht van goed genezen
en wakker nog hun ziel niet aan
die in de mensen op gaat staan
zodra de liefde hen komt vinden;
wil hen om mijn wil tot beminden
in uwe eigen rust doen zijn,
waar anders slechts de engelen zijn
die gij voorgoed hebt opgeheven
tot vrede, en zo laat dan dezen
voor enen nacht als engelen wezen
binnen dit kleine Paradijs -
Behoed hen, ziel, mijn donkere zuster
die woont bij dezen, ongeruster
en hunkerender naar de reis.
Spaar hunnen slaap, verlicht hun dromen
weldra zult ook gij wederkomen.
Want zie, de hemel blinkt reeds achter
de vensters van dit kleine huis;
een ster staat helder, als een wachter,
achter het zwarte vensterkruis.
|
|