Verzamelde gedichten(1970)–J.W.F. Werumeus Buning– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 61] [p. 61] In memoriam patris Ik stond op een witten heuvel in een ijskouden wind; op het besneeuwde kerkhof ligt er een die de rust niet vindt. Uit een leven droefgeestig en doelloos en een sterven zonder troost is die ziel heengevaren verschrikt en hopeloos. Het lichaam is gebleven verstard in zijnen nood, afkerig van het leven en niet gereed ten dood; geminacht door eigen vrezen wrevelig heengegaan, van leven niet genezen en den dood niet toegedaan. En de ziel uit haar slaap van jaren opgejaagd en verstoord vliegt als een blinde vogel onder witte hemelen voort, woest en armzalig, omgeven van schrik en duisternis, te zoeken waar het leven en het lijf gebleven is. De wind in barre vlagen steekt op en giert langs mij; de witte hemelen jagen rakelings voorbij. En ik herken, aan mijn ogen dezen wind, en aan mijn mond. En het lichaam wordt trots en verheven dat hier den dood hervond. [pagina 62] [p. 62] In de levende aderen het bloed huivert fier en vrede wordt groot want wij herkennen ons goed, dit ben ik; dit de dood. Een onmetelijk rijk is ontsloten en een stilte wel bekend, de vrede en de aanwezigheid die de ziel in haar zwerven kent. Ik sta op witte bergen in dezen strengen wind waar in de verheven eenzaamheid de ziel haar vriendschap vindt. Wees gegroet, met gesloten ogen, nu ik weer met u verblijf, Gij, die dít leven beëindigd hebt en gebroken dit ander lijf. En deze is mijn vader geweest. Hoe is het dan dat deze mens van mijn eigen, gelijken stam dit angstige einde vindt? De dood nam wie steeds heeft gevreesd en wie hem kende zij liet. Vogelen trekken voorbij en dit is het einde niet. Ach, allen te zamen wij sterven, maar leven niet. Eens helpt de een den ander, maar in dit leven niet. Vreemd gaan wij langs elkander. Vergeef het: vergeet het niet. Vorige Volgende