‘Jò, pas op, hij is gek,’ zei een stem. ‘Dat ken niet.’
De stoker had zijn hand losgerukt en keek, alsof hij wat vreemds zag, naar het straaltje bloed, dat langs zijn duim liep. Toen keek hij op, en keek ons aan, als verbaasd; alsof het alles niet waar was.
‘Nee,’ zei hij heesch: ‘Dat kèn niet.’ En toen gebeurde het verschrikkelijke. Hij duwde met de eene hand het roode hijgende keffende hoofd naar achter, greep het wezen in de kleeren met de andere, en tilde het op.
En daar hing het, halverwege in de lucht, en spartelde in zijn verwarde kleeren, een aap, een demon, met donkerpurperen woedenden snuit, harig van de snor. Het horloge bengelde aan den gouden ketting heen en weer, beneden hem. Het straaltje bloed droop langs den vuilen pols van den stoker, dik en traag, glinsterend; en langs zijn arm. Een druppel bloed spatte op het dek. En de stoker zei langzaam, en alsof hij tegen een kind sprak:
‘Mijnheer, dat mot je niet doen. Zoo is