Limburgsche legenden, sagen, sprookjes, en volksverhalen. Deel 1
(1875)–H. Welters– Auteursrechtvrij
[pagina 202]
| |
Zóó roept de dappre Jan van Weert,
Wiens moed zich steeds bewaarde;
Het fier gelaat om hoog gekeerd,
Knielt hij ter neer op aarde
En bidt: ‘God, Oppergeneraal!
Zijn wij uw hulp niet waardig,
Houd u onzijdig voor dit maal,
Dan worden wij wel vaardig?’
En ‘Voorwaarts!’ galmt het door het veld;
Trotseerend krijgsgevaren,
Rijdt Jan van Weert, die kloeke held,
Aan 't hoofd der ruiterscharen.
Zóó giert een storm. De bodem beeft
Door 't stampen van de rossen,
De vijand spoedig vlucht of sneeft,
Dus weet hem Jan te rossen.
Hij legt den buit van 't krijgsgeluk
Aan 's keizers voeten neder;
Elk prijst het stoute ruiterstuk
Van Jan van Weert nu weder.
De keizer dankt bij 't feestelijk maal
Den God van dood en leven,
En sprak: ‘die blijde zegepraal,
Hebt gij, Heer, ons gegeven!’
Maar Jan van Weert was niets gevleid
En voer den keizer tegen:
‘Pardon, bedankt, o majesteit,
Mijn ouden, goeden degen!’
Naar het Duitsch van Wolfgang-Müller van Königswinter. H. Welters. |
|