‘Er leefde een heer te Born, geboren uit Lotharingen, volgens anderen uit Hongarije, hij werd genoemd koning Sanderbout. Eens gaf God hem in den slaap de gedachte in eene gift te doen aan de arme menschen, die hij zoo menigwerf leed had toegevoegd en in grooten nood gebracht. Hjj maakte dit plan aan zijne vrouw bekend, die hem aanried, hij zou aan die menschen het woud ‘de Graat’ genoemd met heiden en weiden geven (6666 bunders), omdat hij de bewoners dier streek groot leed had berokkend.
Op denzelfden morgen berichtte hij aan zijne hoflieden, wat hem God had ingegeven en allen bevestigden den koning in zijn voornemen, en gingen daarop met hem ter kerke. Toen de Mis uit was deed Sanderbout eenen man te paard stijgen, die wegreed, toen de heeren vóór het eten water hadden genomen. En koning Sanderhout had den man gezegd, dat er zooveel dorpen, als hij binnen den tijd van het noenmaal zoude omrijden, aan de gift zouden deelachtig worden.
Onze ruiter reed dan over Born, Guttecoven, Limbricht, Sittard, Munstergeleen, Geleen, Beek, Elsloo naar Stein. Van Stein uit kwam hij aan de Hauzerlinden; aldaar stond een wit paard, hetwelk hij, vermits het zijne vermoeid was, besteeg; nu reed hij weder van hier over Urmond, Berg, Grevenbicht, Papenhoven, Buchten, en zoo naar Holtum; daar vond hij een oud wijf aan den slagboom staan en hij verzocht haar dien te openen, hetwelk zij niet doen wilde. Nu reed hij om Holtum en bereikte Born nog, toen koning Sanderbout en zijne gasten water na den maaltijd namen. Hij vertelde hun zijne lotgevallen. Nu sprak de koning: ‘Omdat het wijf te Holtum dezen man niet heeft willen doorlaten, zoo zal Holtum ten eeuwigen dage van deze gift uitgesloten blijven’.
Daarna stelde Sanderbout de rechten en gebruiken vast, welke de heeren van Born en de gemeenten voortaan in deze schenking zouden toepassen.
Op het slot te Born, gebouwd op de overblijfselen van koning Sanderbout's paleis, bewaart men nog den troonzetel, waarin de koning onder dit befaamde middagmaal zetelde. Hij ligt in de krypta te Susteren begraven.
Jos. Habets. - Ecrevisse.