De Pepinus-brug.
De almachtige Heer van hemel en aarde had in zijne oneindige barmhartigheid nogmaals gesproken:‘het worde licht!’ En zijne heilige afgezanten Wiro, Plechelmus en Odgerus hadden het luisterrijk licht des geloofs in de woeste en heidensche streken van Gelderland doen stralen. Toenmaals regeerde in Frankenland koning Pepijn; de groote roem van de heiligheid en de wonderwerken dezer drie geloofsverkondigers waren hem ter oore gekomen; hij had hun zelfs het stil en eenzaam, doch liefelijlt Petersberg, vrijgevig tot woonzetel geschonken.
Wanneer hij het koninklijk verblijf te Susteren bewoonde, ging hij wel eens den H. Wiro zijn hart en geweten openleggen. Eens op eenen schoonen zomerdag besteeg Pepijn den koninklijken wagen en sloeg, omringd van een glanzenden hofstoet, den weg in naar Petersberg. Halfweg verdwaalden zij in het broek, en de koninklijke wagen raakte vast in de moerassen. Niemand wist raad. Op eens kwamen er landlieden toegesneld, tilden den wagen uit het slijk en brachten den vorst met zijnen hofstoet op den goeden weg.
Tot dank voor deze redding schonk Pepijn aan deze lieden, te Echt met der woon gevestigd, het uitgestrekte Koningswoud, dat thans nog Echterbosch wordt genoemd, en het hij, ter onheilvolle plaatse eene massief koperen brug slaan, die thans echter diep, zeer diep is verzonken en door eene houten brug is vervangen; eene halte is deze plaats, te Echt en omstreken bij jagers, turf-boeren, heidestekers en andere speculanten wel bekend.
H. Welters.