Limburgsche legenden, sagen, sprookjes, en volksverhalen. Deel 1
(1875)–H. Welters– AuteursrechtvrijUit het leven van den H. Marcoen.Ga naar voetnoot(1)In het jaar 571 overvielen woeste horden uit het Noorden de zeekusten. Daar, waar die woeste benden zich vertoonden, werd niets dan brand, verwoesting en moord aangericht. De heerlijkste steden van het Romeinsche rijk werden spoedig in asch en puinhoopen veranderd. Niemand werd gespaard; zij, die niet door | |
[pagina 82]
| |
het moorddadig staal dezer woeste horden omkwamen, moesten in de bosschen, te midden der wilde dieren, van honger sterven of werden in boeien geklonken en in vreemde gewesten als slaven verkocht. Vooral Normandië en de aangrenzende gewesten werden door dezen geesel op de verschrikkelijkste wijze heproefd. De H. Marcoen, bedroefd over den jammervollen toestand van het arme christenvolk, nam zijne toevlucht tot God en bracht dagen en nachten door in de innigste vereeniging met den Heer der heerscharen. Op zekeren morgen vertoonde zich eene sterk gewapende vloot aan de kust. De Heilige moedigde de door schrik bevangen bevolking aan, en in een oogenblik vereenigde hij een handvol dapperen, die door de kracht des Allerhoogsten en de gebeden van den grooten dienaar Gods gesterkt, vol moed en vol beradenheid de vijandelijke benden het hoofd boden en zich dapper verzett’en tegen het ontschepen der vreemdelingen. De vijanden, steunende op hunne eigen krachten, en reeds zeker, dat zij zonder de minste moeielijkheden hunnen moord- en brandlust konden botvieren; verlieten hunne, schepen en vertoonden zich, met hunne tegenstanders den spot drijvende, aan het strand. Toen werd eensklaps door het gebed van den Heilige de zee onstuimig, en een hevige wind verpletterde de vijandelijke schepen tegen de rotsen. Hierdoor w et eenen verdubbelden moed gewapend, vielen de dapperen, ondanks de overmacht des vijands, dezen aan en versloegen hem dusdanig, dat niemand aan den dood ontsnapte. Na de overwinning begaven zich de vrome strijders tot den H. Marcoen, die in zijne cel was gebleven en niet opgehouden had te bidden. Daar dankten zij den grooten God, die hen door het gebed van den H. Marcoen verlost had. Toen men den vromen koning Gildebertus deze heuglijke tijding bracht, riep hij in verrukking uit:. ‘Wie is de Heer, die groot is als onze Heer en God! Hij alleen is het, die wonderen kan verrichten!’ L.H. J.J. Bon. de Bounam de Ryckholt. |
|