Limburgsche legenden, sagen, sprookjes, en volksverhalen. Deel 1
(1875)–H. Welters– AuteursrechtvrijSint Lambertus.Ga naar voetnoot(1)Biddend lag de grijze prior
In het kloosterkoor ter neer:
Eenzaam was het in den tempel,
Eenzaam, stil, rondom den Heer.
Trouw betrok de vrome vader
In het heiligdom de wacht;
Buiten viel de sneeuw bij vlokken,
Guur en donker was de nacht.
| |
[pagina 75]
| |
Nog was de ure niet gekomen
Dat de koster metten luidt,
En nog rust de broederschare
Van den zwaren arbeid uit.
Lang reeds lag de kloostervader
Diep verzonken in gebed,
Toen hij in de kloostergangen
't. Dreunen hoort als van een tred.
Wie komt daar (dus denkt hij) henen,
Wie komt daar de gangen door?
't Is geen broeder op sandalen
't Is een vreemdling, dien ik hoor.
‘Wie gij zijt (dus dreunt zijn stemme)
Die der broedren nachtrust stoort,
Wie gij zijt, 't zij leek of monnik,
Bid daar aan de kloosterpoort!’
En de vreemdling trok naar buiten
Op des grijzen priors woord,
En hij wierp zich biddend neder
Buiten aan de kloosterpoort.
En de sneeuw, in dikke vlokken,
Viel op 's grijsaards mantel neer:
's Grijsaards bee rees immer vuurger
Uit zijn hart op tot den Heer.
En het tempelkoor weergalmde
Van der broedren nachtgezang,
En hun stemmen klonken luide
Door gewelf en kloostergang.
En de sneeuw viel onophoudlijk
Op des vreemdlings mantel neer;
Doch zijn bede rees nog vuurger
Uit zijn hart op tot den Heer.
| |
[pagina 76]
| |
Metten waren reeds gezongen,
Koor en kerke bleven stom;
Ook de prior ging ter ruste,
En 't was plechtig stil rondom.
En de sneeuw spreidde als een lijkwâ
Over 's grijzen leden heen,
Doch zijn ziel klom hooger, hooger,
En smolt weg in vuurge beên.
En hij bleef tot aan den uchtend
Buiten aan de kloosterpoort,
En hij bad er, en hij zuchtte er,
Naar des grijzen priors woord.
Toen de poorte werd ontsloten,
Bij het krieken van den dag,
Vond men Maastricht's heilgen bisschop,
Die daar nog te bidden lag.
Jacques Vrancken. |
|