t'Vermaeck der jeught(1612)–Boudewijn Jansen Wellens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 68] [p. 68] Sonnet Claer blinkende Apoll’, die door u gulden stralen Des werelts cloot verlicht, en duysternis verdrieft, Soo dat de donck’re nacht, niet langher by ons blieft, Als Aurora ontsluyt, de vensters van u salen, VVaer door t’hem al verheugt, op bergh in bosch en dalen: VVant al wat adem haelt, vvort door u licht gherieft: Iae oock t’schier doode cruyt, in Vesta schoot verstieft, Schijnt hem te rechten op, door u goudt glinst’rich pralen. Maer dees u claerheyt al, en is te achten niet, wanneer men vvel aenschout, vvanneer men vvel aensiet De claerheyt van mijn vrou, die droefheyt can doen vluchten. VVant sy niet t’oogh alleen: maer oock het hert verlicht, Dat in mijn diepe borst bedooven leyt seer dicht, Met eenen dicken damp, van vveenen, claghen, suchten. Verkiest het Beste. Vorige Volgende