t'Vermaeck der jeught
(1612)–Boudewijn Jansen Wellens– Auteursrechtvrij
[pagina 31]
| |
Op de wijse: Schoonste Nimphe van het wout.ICk voel nu mijn hert ontsteldt,
Doort gheweldt
Van Cupid’nis wrede stralen:
Want de wonde nu noch bloet,
Ende vloedt,
Om te meerderen mijn qualen.
Ach! Fortuna drayent radt,
Keert u wadt,
En vermindert mijn verseeren:
t’Heeft nu langh ghenoech ghedeurt,
k’Hebt beseurt,
Neemt van my, dit Lamenteeren.
Nummer vind ick t’hert gherust,
Door de Lust,
Die ick heb tot dees quellagie:
Want Pyramus sulcken brandt,
Noyt en vandt,
Als hy sach zijn Liefs visagie.
Van u comt my dese pijn,
Schoon Aenschijn,
Om u ist, dat ick moet lyden!
Als ghy wilt, ghy cont alleyn,
Bloeme reyn,
Noch eens mijnen Gheest verblyden.
Cost ick als Leander stout,
t’Water kout,
met mijn armen cloeck door-snijden:
k’Sout bestaen wt Liefde goet,
Wel ghemoet,
Om mijn hert u te belijden.
Noyt bevonden, voor zijn vrou,
Soo ghetrou,
Was Perseus vroom van daden:
Als ick my betoonen zal,
Over al,
Soo ick u eens sach beladen.
t’Hert tot u hem heel begheeft,
Ende leeft,
Alleyn Lief op u ghenade:
V Rigeur nu varen laet,
En dy staedt,
My, eer het toch wordt te spade.
Prince
Ick segh nu Adieu Princes,
Herts Fortres,
En laet u mijn wil te pande:
V, om Wien ick door pijn groot,
Voel de doot,
Neemt mijn hert tot Offerhande.
|
|