[Sultan]
SULTAN, z.n., m., des sultans, of van den sultan; meerv. sultans. Een heerscher. Bijzonderlijk, een oppergebieder over het Turksche rijk, en andere Mohammedaansche rijken: sultan saladin heerschte, na het ombrengen van den Kalif, oppermagtig over Egypte. De Turken verhieven hun opperhoofd Togrul-bek tot sultan van Bagdad. Sultan Mustapha deed nog even voor zijne onttrooning zijnen goeden voorzaat Selim wurgen. De sultan dondert zonder nut met zwangere kortouwen. Vond. Van hier sultana, het grootste vaartuig van de Turksche zeemagt, sultanijn, eene goudmunt met het beeld van den sultan van Turkije, sultanin, de gemalin van eenen sultan. Het woord is van arabischen oorsprong.