Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S
(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 775]
| |
En om onze afgematte leen op 't liefelijkste in slaap te suisen. H. Dull. Van hier gesuis, suizelen, suizelig, suizeling, suizig, suizing, en in Vriesland, waar men, in plaats van suizen, soezen zegt, soes, voorheen ook suis, bedwelming. Fr. van Dorp heeft voor suizig, suysigh: wist met die narrekap dat suysigh hooft te dotten. Zamenstell.: suizebollen. Voortsuizen, enz. Dit woord is zijne beteekenis aan zijnen klank verschuldigd. |
|