[Suizebollen]
SUIZEBOLLEN, onz. w., gelijkvl. Ik suizebolde, heb gesuizebold. Van suizen en bol. Door eenen slag of stoot aan het hoofd derwijze bedwelmd worden, dat men daarin eene suizing ontwaar wordt: hij stiet zijn hoofd zoo geweldig, dat hij begon te suizebollen. Dat treft. Hij suijsebolt. Daer valt hij neer ter aerde. F. v. Dorp.