STUDIE, z.n., vr., der, of van de studie; meerv. studien. Naarstigheid, vlijt en ijver; bijzonderlijk in het onderzoek van eenig vak van wetenschap: het is een man van studie. Of, in de voorbereiding van zich zelven tot eene redevoering: ik ben in mijne studie gestoord; en in het ontwerp van eene teekening, enz.:
[pagina 763]
[p. 763]
dat is een stuk van studie. Voorts, oefening in eenige wetenschap op eene hooge school: mijne studien zijn voltooid. Hij ligt aldaar op de studie. Kinderen buiten 's lants ter studi leggen. Hooft. Voorbedacht opzet: gij doet het immers met studie. Dit is, even als de beide voorgaande, een bastaardwoord, ontleend van het lat. studium.
Auteursrechtvrij