[Strijker]
STRIJKER, z.n., m., des strijkers, of van den strijker; meerv. strijkers. Iemand, die strijkt, of een werktuig, waarmede men strijkt, of waaraan men strijkt, zoo als het ijzer, waarop de slagers hunne messen wetten, en, volgens Kil. een strijkstok. Zie strijkstok.