Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S
(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 749]
| |
ting. Dit woord bezigt men om aan te duiden, dat een ding, in zijne beweging langs een ander ding, hetzelve zoo digt nadert, als of dit laatste door het andere gestreken wordt: hij ging strijkelings langs mij henen. De kogel vloog strijkelings langs den mast. De staartster snorde onze planeet strijkelings voorbij. |
|