[Streven]
STREVEN, onz. w., gelijkvl. Ik streefde, heb gestreefd. Alle krachten inspannen, om hindernissen door te worstelen: zijn zwoegen en streven baat hem weinig. Heemskerk, die dwars door 't ijs en 't ijzer heen dorst streven. Vond. In de zamenstell.: tegenstreven, en wederstreven, is het, zich met inspanning van krachten tegen iemand of iets verzetten: hij streeft ons gestadig tegen. Vruchteloos wederstreeft gij den Goddelijken wil. Voortstreven, is, met inspanning van krachten voorwaarts snellen: streef op dezelfde wijze voort! Na treven, is, met inspanning van krachten navolgen: zoo veel mogelijk willen wij u, o Jesus! nastreven. Te boven streven, is, te boven gaan, zich ergens boven verheffen: streeft elks begrip te boven. L.D.S.P. Naar eenig ding, of eenige plaats, streven, is, naar zulk een ding trachten, of zich naar zulk eene plaats begeven: gij moogt langs geoorloofde wegen naar eer en aanzien streven. Maer streest naer d'onbevrozene oorden. Vond. Van hier streving. Zamenstell.: binnenstreven, doorstreven, henenstreven, nastreven, tegenstreven, voorstreven, voortstreven, wederstreven, wegstreven, enz.
Streven, eng. strive, angels. straefan, zweed. sträfva, hoogd. streben, is verwant aan het hoogd. strauben, tegenspartelen, en aan het volgende.