Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S
(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 745]
| |
stribbelen. Van hier stribbelig, zamenstell. tegenstribbelig - stribbeling, tegenkanting, moeijelijkheid, onaangenaamheid: de Hartogh had er eenige stribbeling oover. Hooft. Zamenstell.: tegenstribbelen, tegenstribbeling. Dit woord komt van streven. |
|