Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Streelen] STREELEN, bedr. w., gelijkvl. Ik streelde, heb gestreeld. Volgens Kil. kammen. Anders ook strigelen, hoogd. strieglen, ital. strigliare, fr. etriller, middeleeuw. lat. estriliare. Vorige Volgende