[Strafschuldig]
STRAFSCHULDIG, bijv. n. en bijw., strafschuldiger, strafschuldigst. Van straf en schuldig. Evenveel als strafwaardig, waardig, om straf te lijden, of door straf achtervolgd te worden: gij hebt u strafschuldig gemaakt. Het is een strafschuldig wanbedrijf. Van hier strafschuldigheid.