[Stinkappelboom]
STINKAPPELBOOM, z.n., m., des stinkappelbooms, of van den stinkappelboom; meerv. stinkappelboomen. Van stinken en appelboom. Een boom van de hoogte van dertig voeten, met vruchten van de grootte van eenen kaatsbal, die onder eenen ruigen bast een meelachtig vleesch bevatten, dat rosachtig is, en naar knoflook stinkt: de Malabaren noemen den stinkappelboom nurvalla.