[Sterfval]
STERFVAL, z.n., m., des sterfvals, of van den sterfval; meerv. sterfvallen. Van sterven en val. Het gene iemand bij versterving van een ander ten deele valt. Bijzonderlijk, eene onverwachte erfenis: die sterfval heeft hem veel verrijkt. In het hoogd. is sterbefal of todfal het regt, om bij den dood van eenen lijfeigenen een deel van deszelfs nalatenschap naar zich te nemen; maar tevens een sterfgeval, dat van sterfval grootelijks verschilt, en slechts het wegsterven van iemand aanduidt.