gen, die noch persoonlijk noch stoffelijk zijn: gij hebt een sterk geheugen,
eenen sterken honger, sterke driften, een sterk geloof, eene sterke hoop. De woeste zee verschrikt door 't sterk gerucht. L.D.S.P. Het swacke Godts is stercker, dan de menschen. Bijbelv. Overigens zegt men van een leger, dat het sterk is; als het talrijk of vermogend is, noemt men zoodanig een vijandelijk leger eenen sterken vijand, en is zoo, of zoo, sterk zijn, zoo, of zoo talrijk zijn. Sterke brandewijn, azijn, enz. is, krachtige. Sterke dranken, zijn geestrijke, die eenen doordringenden smaak en veel kracht hebben. Sterke boter is garstige. Een sterke reuk is een krachtige. Een sterke geest is een ongeloovige, die zich eene bijzondere denkenskracht aanmatigt. En de beteekenis van opbeuren, troosten, die aan sterken eigen is, heeft aan sterk die van welgetroost, bemoedigd, bijgezet: wacht op den Heere, zijt sterk. Bijbelv. Ik vind mij veel sterker. Als bijwoord wordt sterk bijkans overal gebruikt, om de beteekenis aan te dringen: sterk ruiken, sterk rooken, sterk waaijen, sterk regenen, sterk dooijen, sterk vriezen, sterk niezen, sterk schreeuwen, sterk hijgen, sterk verlangen, sterk twijfelen, sterk nadenken, enz. enz. Eindelijk is: ik maak mij sterk, om dit of dat te doen, ik acht mij daartoe wel in staat. Spreekw.: het regt van den sterksten bezigen.
Zie regt. Het zijn sterke beenen, die weelde dragen kunnen, er wordt daartoe veel kracht van geest gevorderd. Van hier sterkelick, bij Kil. sterken, enz. Sterkheid, sterkte. Zamenstell.: sterkwater, ijzersterk, enz.
Sterk, Kil. sterck, hoogd. stark, zweed., Ottfrid. ook stark, Kero. starch, is verwant aan het hoogd. starr, zweed. starr en stark, in de taal van wallis terrig. Bij Kil. sterrig, starrig. Zie sterrig. Oul. bezigde men ook stark: Ene ghetrouwe vrient is ene starke bescermenisse. Bijbel, 1477.