Zamenstell.: boegsteng, het stengetje, dat voor op den boegspriet staat, bramsteng, of groote bramsteng, de bovenste steng van den grooten mast, welker benedenste steng de groote steng heet, fokkesteng, of voorsteng, de benedenste steng van den fokkemast, kruissteng, de steng van den bezaansmast, lijmsteng, vlaggesteng, voorbramsteng, de bovenste steng van den fokkemast, waarop men even als op den grooten mast, twee verschillende stengen boven elkanderen plaatst.
Steng, stang, Kil. stanghe, stenghe, hoogd. stange, stenge, angels. stijnga, ijsl. ijstang, zweed. stang, ital. stanga, Ottfrid., Willer. ook stanga, schijnt, even als staak, uit zijne twee voorste letters het denkbeeld van stevigheid te hebben ontleend.