[Stelsel]
STELSEL, z.n., o., des stelsels, of van het stelsel; meerv. stelsels. Verkleinw. stelseltje. Eigenlijk, iets dat gesteld wordt, een aangenomen begrip; maar, bijzonderlijk, eene zamenvoeging van aangenomene begrippen: die stellingen vormen gezamenlijk een aardig stelsel. Hoe strookt dit met het stelsel van de beste wereld? Het stelsel van Tijcho Brahé, Copernicus, enz. Bij Halma ook een stel, een aantal dingen, die nevens elkanderen geplaatst worden en bij elkanderen voegen; maar hiervoor is stel gebruikelijker. Zamenstell.: leerstelsel, zonnestelsel, enz.