[Stel]
STEL, z.n., o., des stels, of van het stel; meerv. stellen. Verkleinw. stelletje. Beteekent dikwijls genoegzaam hetzelfde, als stalletje, namelijk, een ding, om er iets op te plaatsen; bijzonderlijk, een ding, waarop men biervaten, enz. plaatst, anders eene stelling genoemd: leg het bier daar op het stel. Voorts, eene stellaadje, stelling, of steiger, in de zamenstell.: stelwagen, waardoor eene stellaadje op rollen, die men tot het scheren van boomen, enz. bezigt, wordt aangeduid. Als mede eene kleinere of grootere verzameling van dingen, die bij en nevens elkanderen geplaatst