[Steiloor]
STEILOOR, z.n., m., des steiloors, of van den steiloor; meerv. steilooren. Van steil en oor. Al wat regt overeinde staande ooren heeft. Bijzonderlijk, een ezel: zij draafde op haren steiloor lustig voort. Overdragtelijk, een stijf hoofdig mensch: dat is een regte steiloor. Van hier steiloorig, en steiloorigheid.