[Steilte]
STEILTE, z.n., vr., der, of van de steilte; meerv. steilten. Het steile van een ding: in plaats van bij de steilte van den berg te willen opklauteren, moet gij hem rondloopen, om eene schuinte te zoeken. Voorts, eene steile plaats: Gibraltar wordt vān de landzijde door eene ongenaakbare steilte gedekt. De geheele kudde swijnen stortede van de steijlte af in de zee. Bijbelv. Men klimt de steilte van Parnas op. Vond.