[Stedehouder]
STEDEHOUDER, z.n., m., des stedehouders, of van den stedehouder; meerv. stedehouders. Anders ook steehouder. Evenveel als stadhouder; maar terwijl dit woord hier te lande met den tijd bij uitsluiting de eertitel der vorsten van Nassau werd, als in tegenoverstelling van hetzelve, gebezigd, om andere plaatshouders, plaatsvervangers, aan te duiden: met welk regt noemen de Pausen van Rome zich stedehouders van Jezus