[Stedelijk]
STEDELIJK, bijv. n., zonder trappen van vergrooting. Oulings wel eens hetzelfde, als stadiglijk, geduriglijk: och of ic stedelic desen eerliken coninc Salomon! van Hass., bij wien stedeliken even hetzelfde aanduidt, in: behaldet mi stedeliken in allen goeden werken; terwijl stedig in plaats van stadig gebezigd werd. Zie stadig. Maar hedendaags is stedelijk evenzeer, als stadlick, bij Kil., in het hoogd. städtisch, het welk van eene stad, of tot eene stad betrekkelijk, is, in de uitdrukkingen van: het stedelijk bestuur, de stedelijke regering, stedelijke belastingen, enz. Maar in andere uitdrukkingen gebruikt men den tweeden naamval van stad; zoo als in: stadslasten.