[Staven]
STAVEN, bedr. w., gelijkvl. Ik staafde, heb gestaafd. Door middel van eene staaf, eenen staf, stok, of anderen steun, vast zetten; even als het hoogd. stäbeln, in: die erbsen stäbeln, den wein stäbeln. Doch in deze eigenlijke beteekenis is staven hier te lande niet gebruikelijk; maar enkel in de overdragtelijke van bevestigen: ik wil mijne verklaring met eenen eed staven. Hij poogt zijn wankelend aanzien te staven. Van hier staving: tot staaving van zijn langgehoond gezag. L.D.S.P. Dit staven komt van staaf, of staf, en verschilt van het volgende.