deelt het werkw. stapelen aan stapel de beteekenis mede van eenen hoop van dingen, die op een afzonderlijk steunsel, of op elkanderen, gestapeld zijn: daar stonden heele stapels van potten. Die eenen stapel boeken naliet. Als Jupiter den stapel bergen van boven nederklonk. Vond. Eindelijk is stapel, overdragtelijk, een hoop van evenveel welke koopwaren, die op eene daarvoor bijzonderlijk bepaalde marktplaats als het ware opeengestapeld worden: te Dordrecht is de stapel der Rijnsche wijnen. Daer men eertijts den stapel der Fransche wijnen gehouden had. Hooft. Van hier stapelen, enz. Zamenstell.: stapelgoed, stapelhuis, stapelmarkt, stapelplaats, stapelrede, stapelregt, stapelstad, stapelwaar, enz. Bernstapel, bij Hooft, evenveel als brandstapel, geldstapel, houtstapel, lijkstapel, turfstapel, wijnstapel, enz.
Stapel, hoogd. stapel, stabel, opperd. staffel, angels. stapul, fr. etape, eng. staple, ital. stapola, middeleeuw. lat. estapula.