Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S
(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 641]
| |
staan, welke beteekenis in stand houden heerscht. Want dit is, eigenlijk, staande blijven, in tegenoverstelling van voortgaan: gij moet daar stand houden, en u van daar niet verwijderen; in tegenoverstelling van wijken: het leger hield op dat gebergte stand; in tegenoverstelling van omvervallen, instorten: dat huis houdt nog al stand; en overdragtelijk, in tegenoverstelling van bezwijken, een einde nemen: die zaak kan geenen stand houden. Maar 's Heeren gunst - houd eeuwig stand, schoon 't gantsch heelal veroud. L.D.S.P. Dezelfde beteekenis heerscht in de spreekwijzen: tot stand brengen, tot stand komen, in stand blijven. Gelijck als de Priester dat geschat sal hebben, soo sal het stand hebben. Bijbelv. Voorts is stand bij Kil. welvoegelijkheid, maar in het gebruik, even als staat, toestand, omstandigheden, de bijzondere wijze waarop eenig mensch of ding staat: hij behoudt zijnen stand vrij wel. De zaken zetten zich in eenen anderen stand. Hooft. In zijnen eersten stand. Vond. Eerestand, burgerstand, boerenstand, hooge en lage stand, enz. De menschen, die zich hier of daar in eenen en denzelfden stand, of levenskring, bevinden: de boerenstand mort geweldig. Het is een groot nadeel voor den burgerstand. De derde stand verwierf in de statenvergadering van Frankrijk eene dubbele stem. De plaats, waarop eenig mensch, of ding staat: die schildwacht verkeert op eenen gevaarlijken stand. Wij moeten op die markt al te veel voor onzen stand betalen. Ik haat het huis om den stand. De hooghte ciert den stant, van het Amsterdamsche raadhuis. Vond. Tot dat een wind haar wegrukt uit onz' oogen, en zelfs haar stand niet meer te vinden is. L.D.S.P. Deze beteekenis heerscht in de zamenstell.: standgeld, standsgelegenheid, enz. Zonnestand, enz. Ook is stand, of standje, in de teekenkunst gebruikelijk, voor de houding van een beeld: dat is een aardig standje! Van hier standachtig, enz. Oulings werd stand ook voor melkemmer gebezigd:
Die de koeije sachtjens voeren,
En gaen streelen metter handt,
Eer sij melck schiet in de stand. Gesch.
De overige zamenstellingen zijn: standhouding, standmatig, standpenning, standplaats, standpunt, standregt, standsverwisseling, standvastig, standvastigheid, | |
[pagina 642]
| |
standvastiglijk, standvest, bij Camph., standvincke, standvliet der schouden, bij Kil. een schoorsteenpilaar, enz. Adelstand, afstand, bestand, boerenstand, burgerstand, heerenstand, middelstand, slavenstand, enz. Stand, hoogd. ook stand, zweed. stând, eng. stand, stond, pool. stand, komt van staan, oul. standen; zie staan. |
|