[Stamwoord]
STAMWOORD, z.n., o., van het stamwoord; meerv. stamwoorden. Verkleinw. stamwoordje. Van stam en woord. Een woord, dat den oorsprong aan andere woorden gegeven heeft: gaan is het stamwoord van gang. Wanneer zulk een woord den eersten oorsprong aan eenen ganschen stam van woorden gegeven heeft, beschouwt men het als den wortel van dien stam, en noemt men het ook wel eens wortelwoord.