[Stamvader]
STAMVADER, z.n., m., des stamvaders, of van den stamvader; meerv. stamvaders. Van stam en vader. Even als stamouders, eene benaming van zoodanige personen, die een bijzonder geslacht van menschen stichten; want dit geslacht wordt aangemerkt als een stam, die uit hen voortspruit; en zij worden als de wortelen van dien stam beschouwd: daar Isai de stamvader van het Koninklijke huis van Juda was, wordt hetzelve de tronck Isai genoemd. Aaron is de stamvader van het Israelitische priesterdom.