[Stamijn]
STAMIJN, z.n., vr., der, of van de stamijn; als men van verschillende soorten spreekt, kan men ook het meerv. stamijnen bezigen. Dit is, volgens Halma, slechts eene verschillende benaming van stamet; maar, volgens Kil. een haren weefsel, waarvan men teemsen maakt, of waardoor men buiten dien allerlei vocht laat doorzijgen. Van hier bij Kil. stamijnen, teemsen. Zamenstell.: stamijnsack, bij Kil.
Stamijn, fr. estamine, ital. stamigna, stamegna, sp. stamena, schijnt van het lat. stamen afkomstig, om dat het een doorzigtig weefsel is, waaraan de inslag kan schijnen te ontbreken, en 't welk uit eene enkele schering, stamen, kan schijnen te bestaan.