[Stalen]
STALEN, bedr. en onz. w., gelijkvl. Ik staalde, heb gestaald. Een lapje laken, of andere stof in de verwkuip doopen, om te zien, of de verw behoorlijk toebereid is: wordt het geen tijd, om te stalen? Voorts het geverwde laken van een looden merk voorzien: dat laken moet nog gestaald worden. Van hier staling. Zamenstell.: staalhof, eng. steelijard, de plaats, waar men een looden merk aan de lakens hecht, staallood, staalmeester, enz. Zie staal.