[Staatzucht]
STAATZUCHT, z.n., vr., der, of van de staatzucht; zonder meerv. Van staat en zucht. Verlangen naar staatsverhooging: Judas werd evenzeer door staatzucht, als door gierigheid, gedreven. Van hier staatzuchtig, bij Kil. staetsoechtigh, en staatghierigh, staatzuchtigheid, en staatzuchtiglijk.