[Staalblind]
STAALBLIND, bijv. n., zonder trappen van vergrooting. Met eene verblinding bezet, welke in het hoogd. augstal heet: dat paard is staalblind. Bij Kil. staelblind. Stamt af van het gezegde augstal, dat zamengesteld schijnt uit aug, en stal, of stel, stelle, een plaatsje, of vlekje, waarin de verblinding schuilt.