[Spreker]
SPREKER, z.n., m., des sprekers, of van den spreker; meerv. sprekers. Al wie spreekt. Bijzonderlijk, een lid van het Engelsche hoogerhuis en lagerhuis, die daar de plaats van voorzitter bekleedt: de spreker van het huis der gemeenten. Voorts noemt men iemand, die in evenveel welk gezelschap het hoogste woord voert, ook wel eens den spreker van dat Parlement. Van spreken.